zondag 13 december 2015

Jozef en Maria in Betlehem.


WAT VOORAFGING.

Vervolg, uit de visioenen van Anna-Catharina Emmerich.



Zij begaven zich nu naar de oostzijde van de stad en sloegen aan hun linkerkant een eenzaam voetpad in. Het was eenzelfde weg als wanneer men langs bouwvallige muren, grachten en wallen van een kleine stad gaat. De weg ging aanvankelijk een weinig bergop. Vervolgens moesten zij een heuvel afdalen, waarna zij ten oosten van Bethlehem een hoogte of een oude wal bereikten. In de nabijheid stonden er, bij een aangename plek, verschillende bomen. Het was naaldhout van terpentijnbomen of ceders. Andere bomen hadden kleine bladeren, zoals bij ons de palmstruiken. De omgeving zag er uit als de tot puinhopen verbrokkelde vestingswerken van een kleine stad.

We zullen nu zoveel mogelijk de omgeving van de heuvel en de inwendige gesteldheid van de grot, volgens de herhaalde aanduidingen van A.C. Emmerich, beschrijven, om later niet telkens ons verhaal te moeten onderbreken.

De grot der geboorte en haar omgeving

Naast verschillende andere grotten of rotsgewelven bevond zich aan de zuidelijke kant van de heuvels, waaromheen de weg naar het dal der herders liep, het gewelf, waarin Jozef voor de Heilige Maagd een onderkomen hoopte te vinden. Westelijk kwam men door de ingang ervan langs een smalle gang in een halfrond of enigszins driehoekige ruimte, die aan de oostzijde van de heuvel lag. De grot was van natuurlijke rotsteen en alleen ten zuiden, waar de weg naar het dal van de herders liep, was enig ruw metselwerk aangebracht. Aan deze zuidzijde bevond zich nog een toegang tot de grot. Deze was echter meestal afgesloten en werd door Jozef weer voor gebruik geopend. Bij het verlaten van de toegang vond men links een een bredere opening in een dieper gelegen, eng en onbruikbaar gewelf, dat zich tot onder de grot uitstrekte. Vanuit de gewone toegang van de grot, die in het westen lag, kon men slechts enkele daken en torens van Bethlehem zien. Wanneer men zich bij het verlaten van de toegang tot rechts wendde, bereikte men de opening van een dieper gelegen en meer donkere grot, waarin de Heilige Maagd zich eens verborgen hield.

Voor de oostelijke ingang was een licht, op palen rustend dak aangebracht, dat zich ook zuidelijk boven de toegang die daar was, uitstrekte, zodat men zich voor de grot altijd in de schaduw kon houden. Ten zuiden bevonden zich boven de grot drie, rondom van metselwerk voorziene, betraliede licht- en luchtopeningen. Eenzelfde opening bevond zich ook in het gewelf van de rots, dat met graszoden bedekt was en het einde vormde van de hoogte waarop Bethlehem was gelegen.

Het inwendige van de grot zag er, volgens de herhaalde aanduidingen van A.C. Emmerich, nagenoeg als volgt uit. Aan de westzijde bereikte men door de deur van licht vlechtwerk een gang van middelmatige breedte, die uitliep op een deels hoekig, deels rondvormig  onregelmatig gewelf, dat vooral naar het zuiden breder werd, zodat het grondvlak van de gehele grot leek op een hoofd met een hals.

Wanneer men uit het halsvormig  gedeelte van de grot, dat niet zo hoog was, in het hogere, van nature gewelfde deel kwam, werd ook de bodem steeds dieper. Langs de wanden evenwel was de bodem rondom opgehoogd, zodat ze door een lage stenen bank van ongelijke breedte omgeven was. De wanden van de grot waren, zoals de natuur ze gevormd had, wel niet glad, maar toch net rein en maakten zelfs een aangename indruk. Zij bevielen mij beter dan het ruwe en plompe metselwerk dat bijvoorbeeld aan de zuidelijke wand was aangebracht, omdat daar drie licht- en luchtopeningen uitgehouwen waren.

Boven het midden was ook een opening en, zoals ik mij meen te herinneren, zag ik iets boven de helft van het gewelf drie schuin invallende openingen die tussen het zuidelijke en oostelijke deel waren aangebracht.

In de noordzijde van de gang was er een ingang naar een kleinere zijgrot. Als men deze ingang voorbijging kwam men op de plaats waar Jozef vuur aanmaakte. Verder liep deze wand noordoostelijk naar de hogere en bredere grot. Hier, op de bredere, om de bodem heenlopende stenen bank, was de plaats waar Jozefs lastdier stond. Daarachter, meer naar het noorden, was er een holte in de rots die zo groot was dat de ezel er kon staan en men deze ook nog kon vullen met voeder.

De wand van de grot draaide dan naar het zuidoosten en boog vervolgens, meer ruimte gevend, naar het zuiden en keerde dan noordelijk naar de ingang van de grot terug.

In het oostelijk gedeelte van deze grot, juist tegenover de ingang, bevond zich de Heilige Maagd, toen het Licht der Wereld uit haar te voorschijn kwam. In de zuidelijke verbreding van de grot stond de kribbe, waarin het goddelijke Kind werd neergelegd. Deze kribbe bestond uit een op de grond geplaatste ovalen, uitgehouwen stenen trog, die tot drinkbak voor de dieren diende. Er was een een uit latten bestaande, op vier paaltjes rustende voederbak op vervaardigd, van waaruit de beesten zonder veel moeite het er in geworpen gras of hooi konden bereiken, terwijl ze onder in de drinkbak hun dorst konden lessen.

Tegenover de kribbe, aan de oostzijde van dit gedeelte, zat de Heilige Maagd met het Kindje Jezus, toen de Heilige Driekoningen hun geschenken kwamen aanbieden. Als men van de plaats, waar de kribbe stond, westwaarts ging, naar de zogenaamde hals van de grot, dan komt men eerst bij de zuidelijke wand aan de ingang, die Jozef weer had opengemaakt en verder bij de kamer van de Heilige Jozef, die hij later aan de zuidzijde, door gevlochten schermen, in de gang voor zichzelf had afgemaakt. Er was aan die zijde een holte in de wand die hij voor bergplaats van allerlei voorwerpen gebruikte.

Ten zuiden van de grot liep de weg naar het dal van de herders. Men zag er hier en daar kleine huizen op de heuvels, en op het veld enkele schuren met rieten daken, die op vier, zes of acht palen rustten en met vlechtwerk omgeven waren. Oostwaarts van de grot helde de heuvel naar een dal af, dat in het noorden gesloten  en ongeveer een kwartier gaande breed was.


Op het hellend gedeelte zag men struiken, bomen en tuinen en wanneer men het schone, hoogstaande gras van de weide, waardoor een beek stroomde, en de op rijen geplaatste bomen voorbijging en zich naar de oostelijke hoogte van de vallei begaf, kwam men langs die schone weg, ten zuidoosten van de grot der geboorte, op een vooruitspringende heuvel bij de grot, waarin zich het graf bevindt van Maraha, Abrahams voedster, en die ook nog Melk- of Zuiggrot genoemd wordt. De Heilige Maagd heeft bij verschillende aangelegenheden met het goddelijke Kind in deze grot vertoefd. Boven deze grot stond er een grote boom, waarin zitplaatsen waren aangebracht en vanwaar men een schoner zicht had op Bethlehem, dan vanaf de grot der geboorte zelf.

 De Melkgrot.



Voor wie het interesseert.





met foto's van onze reis



ria



3 opmerkingen:

ria zei

Visioenen zijn visioenen, het is geen Evangelie.
Maar Anna-Catharina die ze ontving was een gestigmatiseerde vrouw.
Ze droeg de wonde tekens die Jezus had.
Zij was zeker iemand die dichter bij de Hemel stond dan wij,
doorsnee mensen.
De verhalen zijn heel menselijk en zo zou het kunnen geweest zijn.

ria

klaproos zei

ik doe mijn ogen dicht, en beeld me in dat je het allemaal voor hebt zitten lezen :)
dank je wel Ria

willy zei

een mooi verhaal Ria


maar met die visioenen heb ik heel wat moeite

prettige avond